Behandelde onderwerpen in deze nieuwsbrief:
Belastingplan 2017
Ieder jaar op de derde dinsdag van september, Prinsjesdag, presenteert het kabinet het Belastingplan voor het komende jaar aan de Tweede Kamer. Hieronder geven wij een overzicht van de belangrijkste voorstellen uit het plan voor 2017. Deze voorstellen dienen nog wel behandeld te worden in de Tweede en vervolgens Eerste Kamer, alvorens zij definitief zijn.
Inkomstenbelasting
De heffingssystematiek in de loon- en inkomstenbelasting is gewijzigd (lees: ingewikkelder) ten opzichte van 2016. De wijzigingen betreffen:
BOX I:
– Verhoging van het tarief van de 2e en 3e schijf naar 40,80% resp. 40,80% (was 40,40% resp. 40,40%);
– Verlenging van de 3e schijf naar € 67.072 (was € 66.421);
– Steilere en volledige afbouw van de algemene heffingskorting (hoe hoger het inkomen, des te lager de korting);
– Verhoging van de maximale arbeidskorting, maar een eerder startpunt van de afbouw;
– Verhoging van de inkomensafhankelijke combinatiekorting naar € 2.778 (was € 2.769);
– Verhoging van de ouderenkorting naar € 1.292 bij lagere inkomens (was € 1.187).
BOX II:
Om sluiproutes, die belastingheffing in Box II of Box III ontlopen, te voorkomen, zijn er drie maatregelen aangekondigd:
– Afrekenen in Box II over de positieve aanmerkelijkbelangclaim, wanneer een lichaam waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft, de VBI-status (Vrijgestelde Beleggingsinstelling) verkrijgt. Deze maatregel gaat terug tot en met Prinsjesdag 2016;
– Box III-vermogen dat ingebracht wordt in een VBI (bijv. rond de jaarwisseling), blijft Box III-vermogen, als dit vermogen binnen 18 maanden weer terugkomt naar Box III. Hiermee wordt het gebruik van een zgn. flits-VBI tegengegaan. Wel komt er een tegenbewijsregeling.
– Er komt een automatische koppeling van het percentage van het forfaitaire rendement uit de VBI, aan het voor dat jaar geldende percentage van de hoogste schijf in Box III (zie tabel hieronder).
BOX III:
De heffing op het vermogen in box III (vermogensrendementsheffing) verandert met ingang van 2017. Tot en met belastingjaar 2016 werd een rendement verondersteld van 4% over het vermogen per 1 januari van een bepaald jaar. Vanaf 2017 wordt dit percentage vervangen door een gestaffeld verondersteld rendement. Hoe hoger het vermogen, des te hoger het verondersteld rendement. Zie onderstaande tabel:
Van | Tot | Grondslag I: 1,63% | Grondslag II: 5,5% | Forfaitair rendement |
0 | 75.000 | 67% | 33% | 2,9071% |
75.001 | 975.000 | 21% | 79% | 4,6873% |
975.001 | 0 | 100% | 5,5% |
Bij een vermogen van plm. € 223.000 wordt op deze wijze evenveel belasting betaald als onder de oude systematiek. Boven de € 223.000 wordt méér belasting geheven. De nieuwe (tijdelijke) systematiek is voordeliger voor mensen met een vermogen tussen de € 25.000 en € 223.000.
Vennootschapsbelasting
De lengte waarop de eerste schijf in de vennootschapsbelasting van toepassing is, wordt met ingang van belastingjaar 2018 verlengd van € 200.000 naar € 250.000. Het tarief van 20% blijft ongewijzigd. In 2020 zal de eerste schijf nogmaals verlengd worden naar € 300.000 en in 2021 naar € 350.000. Het tarief van de tweede schijf blijft 25%. Deze verlenging van de schijf is voordelig voor alle organisaties die onder de Vennootschapsbelastingplicht vallen; het MKB hierbij in het bijzonder.
Omzetbelasting
De voorwaarden om BTW op oninbare debiteuren terug te vragen worden, zeer waarschijnlijk, al per 1 januari 2017 versoepeld. Tot dat moment geschiedt het terugvragen van BTW op een oninbare vordering via een schriftelijk verzoek aan de Belastingdienst, waarbij uit documenten moet blijken dat de vordering oninbaar is (brief curator over faillissement, correspondentie incassobureau).
Vanaf 1 januari 2017 bestaat er al recht op teruggave van het BTW-bedrag, als één jaar na opeisbaarheid van het factuurbedrag, nog niets of slechts een deel is ontvangen. De BTW-teruggave kan in mindering gebracht worden op de reguliere BTW-aangifte, in het tijdvak waarin duidelijk is geworden dat de debiteur niet zal betalen. Mocht op een later tijdstip alsnog een deel ontvangen worden, wordt de BTW opnieuw verschuldigd.
Wetsvoorstel uitfasering pensioen in Eigen Beheer
Tot voor kort mochten directeur-grootaandeelhouders (DGA) pensioen opbouwen in hun eigen BV (in eigen beheer). Het kabinet wil dit niet langer toestaan en schaft de mogelijkheid tot opbouw én dotatie van een pensioen in eigen beheer af met ingang van 2017. Jaarlijkse indexatie van tot 1 januari 2017 opgebouwde aanspraken is overigens wel toegestaan.
Tevens biedt het kabinet in het wetsvoorstel de mogelijkheid om de opgebouwde pensioenvoorziening gefaciliteerd af te stempelen en af te kopen (a) of om te vormen naar een spaarvoorziening (b).
(a) Afstempelen en afkopen
Binnen een periode van drie jaar wordt de pensioenaanspraak geruisloos (dus zonder heffing van loonbelasting, vennootschapsbelasting of revisierente) afgestempeld naar het niveau van de waarde van de pensioenverplichting op de balans voor de heffing van de vennootschapsbelasting (fiscale balanswaarde).
Vervolgens kan het pensioen afgekocht worden in drie belastingjaren, waarbij wel loonbelasting maar geen revisierente verschuldigd is. Ter stimulering voor deze afkoop-variant is een deel van de afkoopsom vrijgesteld in de jaren 2017 (34,5%), 2018 (25,0%) en 2019 (19,5%). Ná 2019 is afkoop niet meer mogelijk.
(b) Spaarvariant (oudedagsvoorziening)
Na het afstempelen van de pensioenaanspraak (zie hierboven), kan de pensioenverplichting omgezet worden in een oudedagsspaarverplichting. Ook deze omzetting vindt fiscaal geruisloos plaats. Er kunnen geen nieuwe aanspraken opgebouwd worden, wel vindt er jaarlijks oprenting plaats met een wettelijke rente. Belastingheffing is pas aan de orde in de uitkeringsfase. Als er geen lijfrente bij een bank of verzekeraar wordt bedongen, kan de DGA vanaf zijn AOW-leeftijd gedurende 20 jaar een gelijkmatige uitkering ontvangen.
Van belang voor de keuze is ook de positie van de (ex)partner die recht heeft op een deel van de pensioenaanspraak. Omdat een keuze van de DGA voor de (ex)partner grote gevolgen heeft, dient de (ex)partner akkoord te gaan met de keuze. De (ex)partners kunnen – in ruil voor de medewerking aan een bepaalde keuze – een vergoeding overeenkomen.
Innovatiebox
Om te voorkomen dat organisaties ten onrechte de Innovatiebox gebruiken voor niet-innovatieve activiteiten, zijn de vereisten verscherpt om van de Innovatiebox te kunnen profiteren. Om een zogenaamde toegangsticket tot de Innovatiebox te ontvangen, is niet alleen een octrooi of kwekersrecht voor een immaterieel activum van belang, maar met ingang van 2017 ook een S&O-verklaring, die voor speur- en ontwikkelingswerk wordt afgegeven. S&O-verklaringen kunnen aangevraagd worden bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) via RVO.nl.
Daarnaast is in Europees verband de afspraak gemaakt dat wanneer organisaties gebruik willen maken van de Innovatiebox, zij moeten beschikken over documentatie waaruit blijkt dat de wettelijke bepalingen juist zijn toegepast. Deze administratieve verplichting geldt alleen voor gegevens van boekjaren die óp of ná 1 januari 2017 zijn aangevangen. Er gelden overigens overgangsbepalingen voor organisaties met boekjaren vóór 1 januari 2017.
Overige maatregelen
Subsidieregeling SDE+
Vanaf 27 september 2016 09.00 uur tot en met 27 oktober 2016 17.00 uur is de subsidieregeling SDE+ weer geopend. Van deze subsidieregeling Stimulering Duurzame Energie kan gebruik gemaakt worden als er geïnvesteerd wordt in zonnepanelen, windmolens of andere duurzame energiebronnen; de zogenaamde hernieuwbare energie. Hernieuwbare energie wordt opgewekt uit schone, onuitputtelijke bronnen, zoals Biomassa, Geothermie, Water, Wind (land, meer en dijk) en Zon.
Zorg dat de aanvraag compleet en juist is (bijlagen en vergunningen) alvorens u de aanvraag kunt indienen bij het eLoket van RVO.
Wettelijke rente gewijzigd
De wettelijke rente voor handelstransacties is per 1 juli 2016 verlaagd van 8,05% naar 8,0%. Dit rentepercentage is hiermee nu gelijk aan het minimumpercentage dat bepalend is voor de belastingrente voor de vennootschapsbelasting.
De wettelijke rente voor consumententransacties is niet gewijzigd en staat nog op 2%. Deze wettelijke rente is normaal gesproken bepalend voor de belastingrente voor de overige belastingen (waaronder de inkomstenbelasting) en voor de invorderingsrente. Omdat het percentage lager is dan het minimum van 4%, is dit minimumpercentage bepalend voor deze belastingrente.
Uitbreiding wetgeving eigen risicodragerschap WGA
Als werkgever kan de WGA (Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten) geregeld zijn via het UWV/Belastingdienst (publiek) of via een private verzekering met een eigenrisico. Per 1 januari 2017 breidt de wetgeving inzake het eigen risicodragerschap (ERD) zich uit. En daarvoor is nu al actie vereist.
De uitbreiding betreft dat de eigenrisicodrager niet alleen verantwoordelijk is voor de uitkeringen van het personeel in vaste dienst (WGA-vast), maar nu ook voor personeel met een flexibele dienstbetrekking (WGA-flex).
Werkgevers die nu nog bij UWV/Belastingdienst zijn aangesloten, maar liever kiezen voor het eigen risicodragerschap, moeten uiterlijk 1 oktober 2016 de aanvraag hiervoor indienen bij de Belastingdienst. Met deze aanvraag dient een garantieverklaring worden meegestuurd, waarin een bank of verzekeraar zich garant stelt voor de betalingen van WGA-uitkeringen. Ook de huidige eigen risicodragers zullen een nieuwe garantieverklaring moeten verstrekken aan de Belastingdienst; dat kan echter nog tot en met 31 december 2016.
De keuze voor het eigen risicodragerschap dient weloverwogen plaats te vinden. Zo is de eigen risicodrager niet alleen verantwoordelijk voor de uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid, maar ook voor de re-integratie. Neem de huidige schade en het risico op ziekteverzuim onder de WGA-vast en WGA-flex én het verschil tussen private verzekeringspremie en premies sociale verzekeringen hierin in overweging.