Meer Nieuws

Nieuwsbrief van 5 november 2015

Behandelde onderwerpen in deze nieuwsbrief:

 

Afschaffing Ouderentoeslag 2016

Met ingang van 1 januari 2016 vervalt de Ouderentoeslag in de Inkomstenbelasting. Hiermee wil het kabinet de belastingvrijstelling in Box III (vermogen) voor iedereen gelijktrekken.

Wie meer vermogen heeft dan het drempelbedrag (2015: € 21.139), betaalt over het meerdere inkomstenbelasting in Box III. Voor ouderen (AOW-gerechtigden) met een relatief laag inkomen, geldt een hogere drempel (max. € 27.984). Dit wordt de ouderentoeslag genoemd. Deze ouderentoeslag wordt afgeschaft zodat er meer inkomstenbelasting in Box III betaald moet worden.

Dit kan echter ook gevolgen hebben voor de Zorgtoeslag en Huurtoeslag, omdat hiervoor een vermogenstoets geldt. Voor de Zorgtoeslag geldt een vermogensvrijstelling van € 103.941 voor alleenstaanden en € 125.378 voor mensen met een toeslagpartner.

 

Vergoeding vakbondscontributie

In de afgelopen jaren konden werknemers hun jaaropgave vakbondscontributie bij de werkgever inleveren. Aan het eind van het jaar werd het betaalde bedrag aan contributie dan in mindering gebracht op het brutoloon.

Vervolgens werd hetzelfde bedrag netto weer bijgeteld (vergoed door werkgever), zodat de werknemer over het betaalde vakbondscontributie geen loonheffing hoefde te betalen. Voordeel werknemer was gemiddeld € 85,00.

Voor de werkgever was het ook voordelig, want de werkgever hoefde over het bedrag van de contributie geen sociale lasten te betalen. Voordeel werkgever was gemiddeld € 38,00.

 

Nu is per 1 januari 2015 de werkkostenregeling in werking getreden.

Wat er nu verandert, is dat het betaalde vakbondscontributiebedrag fiscaal niet meer in mindering mag worden gebracht op het brutoloon van de werknemer, maar belast loon is geworden als je het zou vergoeden aan de werknemer.

 

Welke mogelijkheden blijven over?

De werkgever kan de werknemer het volledige bedrag (vaak ongeveer € 195,00) onbelast, dus netto, vergoeden. Consequentie: het saldo van de ‘vrije ruimte’ van 1,2% van het totale fiscale jaarloon wordt hierdoor verminderd! Deze vergoedingen zijn ook lasten voor de werkgever.
De werkgever kan het fiscale voordeel (meestal ongeveer € 85,00) onbelast vergoeden aan de werknemer. Consequentie: het saldo van de ‘vrije ruimte’ van 1,2% van het totale fiscale jaarloon wordt hierdoor ook verminderd! Deze vergoedingen zijn ook lasten voor de werkgever.
De werkgever kiest ervoor hier niet meer aan mee te doen.
De keuze ligt bij de werkgever als er niets in de cao vermeld staat.

 

Nogmaals een korte toelichting met betrekking tot de ’vrije ruimte’:

 

De zogenaamde ‘vrije ruimte’ binnen de werkkostenregeling is eigenlijk een beschikbare pot met geld waaruit je zaken onbelast aan een werknemer mag vergoeden. Er zijn naast de vrije ruimte nog drie categorieën, te weten:

gerichte vrijstellingen (bijv. reiskosten woon-werk);
intermediaire kosten (o.a. alles wat een werknemer voor de werkgever aanschaft, declareert en weer uitbetaald krijgt door de werkgever);
nihilwaarderingen (bijv. kosten die een bedrijf maakt voor voorzieningen op de werkplek).
De vrije ruimte bestaat uit 1,2% (jaar 2015) van het totale fiscale loon van het bedrijf. Dit bedrag mag de werkgever aan onbelaste vergoedingen verstrekken aan de werknemers. Een betaling in de vrije ruimte is een extra betaling. Het kost de werkgever nu dus geld, terwijl het bij de oude regeling de werkgever juist geld opleverde.

Let wel: Komt het totaalbedrag aan vergoedingen boven 1,2% van het fiscale loon uit, dan kost het de werkgever 80% eindheffing over het bovenmatige deel. Dit is uiteraard niet wenselijk.

 

Onderlinge verdeling is ook een aandachtspunt, want men bevoordeelt de mensen die lid zijn van een vakbond, vergeleken met diegene die geen lid zijn. Men zou ook kunnen stellen: alle personeelsleden ontvangen een vast bedrag, zodat een eerlijke verdeling wordt gemaakt. Maar beide gevallen gaan wel ten koste van de vrije ruimte. Er zullen mogelijk óók andere kosten uit de vrije ruimte betaald moeten worden en daar moet ook rekening mee gehouden worden met het oog op het maximum bedrag vrije ruimte.

 

Wet doorwerken na AOW-gerechtigde leeftijd

Onlangs is de Eerste Kamer akkoord gegaan met de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd. Deze wet is per 1 januari 2016 al van kracht. De nieuwe maatregelen van de wet maken het voor werkgevers aantrekkelijker om AOW-gerechtigden in dienst te nemen of te houden.

Deze maatregelen zijn:

– maximaal 6 arbeidscontracten voor bepaalde tijd in een periode van 4 jaar ná het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd (normaal is maximaal 3 contracten in 2 jaar);
– de re-integratieverplichtingen en opzegverbod bij ziekte gelden voor slechts 13 weken (normaal 2 jaar);
– opzegtermijn van de arbeidsovereenkomst is standaard één maand; werkgevers kunnen zonder tussenkomst van het UWV of kantonrechter opzeggen;
– de werkgever is niet verplicht het verzoek om aanpassing van de arbeidsduur te honoreren.

 

Lagere drempel ICP maandopgaaf

Het drempelbedrag voor opgaaf van intracommunautaire prestaties (ICP) daalt per 1 januari 2016 van € 100.000 naar € 50.000 per kwartaal. Hiermee worden de Nederlandse regels in overeenstemming gebracht met de Europese BTW-richtlijnen.

U krijgt te maken met de ICP-opgaaf, wanneer vanuit Nederland goederen worden geëxporteerd naar ondernemers in een EU-land (leveringen) of wanneer er diensten worden geleverd in EU-landen.

Wanneer in een bepaald kwartaal de drempel wordt overschreden, zal maandelijks een opgaaf ICP ingediend moeten worden. Het tijdvak van de BTW-aangifte kan dus afwijken van de opgaaf ICP.

 

Vervanger VAR uitgesteld tot 1 april 2016

In onze voorgaande nieuwsbrieven gaven we al aan dat de VAR vervangen zou worden door modelovereenkomsten per 1 januari 2016. De VAR wordt vervangen in de beoogde Wet deregulering beoordelen arbeidsrelaties. De behandeling van het wetsvoorstel is uitgesteld, waarbij staatssecretaris Wiebes heeft aangegeven dat de huidige VAR (verstrekt in 2014 of 2015) ook geldig is in het eerste kwartaal van 2016.

Ondertussen heeft de Belastingdienst meer tijd om modelovereenkomsten tussen opdrachtgevers en opdrachtnemers te beoordelen en goedgekeurde contracten (geanonimiseerd) online te zetten.  Er zijn intussen al drie overeenkomsten gepubliceerd die in veel situaties bruikbaar zijn:

http://zoeken.belastingdienst.nl/search?q=modelovereenkomst&btnG=Zoeken&site=610_bd_all_nl&client=610_bdienst_nl&output=xml_no_dtd&proxystylesheet=610_bdienst_nl&filter=p&getfields=*&proxyreload=0&hl=nl

 

Nieuw jaarrekeningregime per 2016

Per 1 november 2015 is de nieuwe Uitvoeringswet richtlijn jaarrekening in werking getreden. Deze wet introduceert een nieuw jaarrekeningregime (a), wijzigt de grenzen van de huidige regimes (b) en voert een strakkere deadline in voor het deponeren van de jaarstukken bij de Kamer van Koophandel (c). De regels van deze wet mogen vrijwillig al toegepast worden voor het boekjaar 2015, maar zijn verplicht voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2016.

a) Met ingang van 1 januari 2016 wordt de zgn. Micro-onderneming geïntroduceerd. Voor micro-ondernemingen gelden beduidend minder regels voor het opstellen van de jaarverslaggeving dan voor kleine rechtspersonen. Een micro-onderneming is een rechtspersoon die op twee opeenvolgende balansdata heeft voldaan aan minimaal twee van de drie vereisten:
-Waarde activa volgens balans lager dan € 350.000 (grondslag verkrijgings- of vervaardigingswaarde);
-Netto-omzet boekjaar lager dan € 700.000;
-Gemiddeld aantal werknemers minder dan 10;

Voldoet een onderneming aan deze voorwaarden, dan kan worden volstaan met o.a. een zeer beperkte balans en verlies- en winstrekening, geen toelichting bij de jaarrekening, maar wel Niet uit de balans blijkende verplichtingen en kredieten aan bestuurders en commissarissen vermelden.

b) Met de nieuwe Uitvoeringswet wordt tevens de regeldruk voor middelgrote ondernemingen verminderd, door de definitie van kleine ondernemingen bij te stellen. Hierdoor is er eerder een vrijstelling van de verplichte accountantscontrole van de jaarrekening. De nieuwe criteria voor kleine onderneming is per 1 januari 2016: maximum balanstotaal van € 6 miljoen (was € 4,4 miljoen) en maximaal € 12 miljoen omzet (was € 8,8 miljoen). Het maximaal aantal werknemers blijft 50. Indien aan twee van de drie criteria wordt voldaan, is er sprake van een kleine onderneming.

c) In de nieuwe regels van de Uitvoeringswet is bepaald dat een jaarrekening uiterlijk 12 maanden na afloop van het jaar dient te worden gedeponeerd. Deze termijn is het gevolg doordat aandeelhouders nog slechts 5 maanden uitstel mogen verlenen voor publicatie. Deze termijn was 6 maanden.

 

Bij het inwerkingtreden van de wet, zullen een aantal ondernemingen ook als micro-onderneming getypeerd kunnen worden. De vraag is of een summiere verslaggeving gewenst respectievelijk noodzakelijk is. Dit is onder andere afhankelijk van de wens van de ondernemer en de vereisten van de gebruikers (bijv. bank, participanten).

 


terug