Meer Nieuws

Nieuwsbrief van 2 november 2018

Behandelde onderwerpen in deze nieuwsbrief:

 

Wettelijk minimumloon per 1 januari 2019

Per 1 januari 2019 stijgt het wettelijk minimumloon met 1,34% ten opzichte van 1 juli 2018. Voor jongeren van 18, 19 en 20 jaar waarmee in hun arbeidsovereenkomst afspraken zijn gemaakt over een Beroeps Begeleidende Leerweg (BBL) gelden andere minimumbedragen dan voor leeftijdsgenoten zonder BBL.

 

Het bruto minimumloon en de minimumjeugdlonen zijn bij een volledig dienstverband per 1 januari 2019 als volgt (in €):

Leeftijd % van het minimumloon

Per maand

Per week

Per dag

22 jaar en ouder

100,0%

1.615,80 372,90

74,58

21 jaar

85,0%

1.373,45 316,95

63,39

20 jaar

70,0%

1.131,05 261,05

52,21

20 jaar BBL

61,5%

993,70 229,35

45,87

19 jaar

55,0%

888,70 205,10

41,02

19 jaar BBL

52,5%

848,30 195,75

39,15

18 jaar

47,5% 767,50 177,15

35,43

18 jaar BBL

45,5% 735,20 169,65

33,93

17 jaar

39,5%

638,25 147,30

29,46

16 jaar

34,5%

557,45 128,65

25,73

15 jaar

30,0 %

484,75 111,85

22,37

 

Het bruto minimumloon per 1 januari 2019, per gewerkt uur bij een 36-, 38- en 40-urige werkweek (inclusief 1,34% verhoging) bedraagt in €:

Leeftijd 36 uur/week

Minimumloon/uur:

38 uur/week

Minimumloon/uur:

40 uur/week

Minimumloon/uur:

22 jaar en ouder

10,36

9,82

9,33

21 jaar

8,81

8,35

7,93

20 jaar

7,26

6,87

6,53

20 jaar BBL

6,38

6,04

5,74

19 jaar

5,70

5,40

5,13

19 jaar BBL

5,44

5,16

4,90

18 jaar

4,93

4,67

4,43

18 jaar BBL

4,72

4,47

4,25

17 jaar

4,10

3,88

3,69

16 jaar

3,58

3,39

3,22

15 jaar

3,11

2,95

2,80

 

Heffingsvrij vermogen Box III omhoog

In tegenstelling tot hetgeen in Belastingplan 2019 is gepresenteerd, wordt het heffingsvrij vermogen in Box III voor het jaar 2019 verhoogd van € 30.000 naar € 30.360.

 

Voorbereiding op tariefsverhoging BTW

Per 1 januari 2019 gaat het lage BTW-tarief omhoog van 6% naar 9%. Deze verhoging zal met name de particuliere consument voelen in zijn/haar portemonnee. Voor ondernemers die recht hebben op BTW-aftrek, heeft de BTW-verhoging geen (financieel) effect. Wel zullen zij zich administratief moeten voorbereiden op de tariefsverhoging, zoals aanpassing in het boekhoud- en factureringssysteem. Maar ook bij facturatie en BTW-aangifte rond de jaarovergang. Zo zal over diensten die ná 1 januari 2019 worden geleverd, maar vóór die datum zijn voldaan, alsnog 3% extra omzetbelasting gefactureerd worden. Alleen bij vooruitbetalingen van bijvoorbeeld seizoens- of concertkaarten voor evenementen die pas in 2019 plaatsvinden, geldt het lage BTW-tarief van 6%.

 

Suppletie-aangifte BTW

Wanneer een belastingplichtige constateert dat een aangifte omzetbelasting over een bepaald tijdvak onjuist of onvolledig is geweest, dient binnen vijf jaar bij wijze van suppletie de juiste en volledige gegevens verstrekt te worden. Meestal komt een suppletie-aangifte aan het licht bij het opmaken van de jaarrekening. Maar sinds 2012 heeft een ondernemer de wettelijke verplichting om de Belastingdienst direct te infomeren, wanneer eerder is geconstateerd dat de ingediende aangiften onjuist of onvolledig zijn geweest.

Als een ondernemer vóór 1 april van het opvolgende jaar vrijwillig de correctie doorgeeft én betaalt, is er géén belastingrente verschuldigd. Wanneer het bedrag van de correctie lager is dan € 1.000 (zowel positief als negatief) dan is het toegestaan deze correctie te verwerken in de eerstvolgende BTW-aangifte. Er hoeft dan geen aparte suppletie ingediend te worden.

 

Opheffing voornemen afschaffing dividendbelasting

Het kabinet heeft het voornemen om de dividendbelasting af te schaffen, van tafel gehaald. De € 1,9 miljoen die hierbij vrijkomt, zal ten goede van het bedrijfsleven komen en het vestigingsklimaat verbeteren (heroverweging). Zo zijn er plannen om de tarieven in de vennootschapsbelasting nog verder te laten dalen tot 15% voor winsten tot € 200.000 in 2021 (Prinsjesdag: 16%). Het toptarief voor winsten boven de € 200.000 daalt naar € 20,5% in 2021 (Prinsjesdag: 22,5%). Daar tegenover staat dat de verlaging van het toptarief in 2019 eerst nog niet doorgaat en dus nog 25% blijft.

Overige aangekondigde maatregelen zijn onder andere:

 

Heffing op schuld aan BV

Tijdens Prinsjesdag heeft het kabinet aangekondigd dat Directeuren-grootaandeelhouders (DGA) extra belast worden bij hoge schulden aan hun BV in Box II. De geplande maatregel houdt in dat leningen bóven een bedrag van € 500.000 als inkomen uit aanmerkelijk belang worden aangemerkt. Dat bedrag wordt dus belast in Box II, tegen maximaal 26,9% in 2021. Minister Hoekstra van Financiën heeft het voornemen om de maatregel per 2022 in te laten gaan en dat zowel bestaande als toekomstige leningen boven de € 500.000 hieronder zullen vallen.

De enige uitzondering hierop is de lening die verstrekt is ter financiering van de eigen woning.

 

Overgangsrecht bij beperkte afschrijving gebouwen in de VPB

Eén van de maatregelen ter heroverweging over het pakket vestigingsklimaat, is de beperking van de afschrijvingsmogelijkheden voor gebouwen in eigen gebruik in de vennootschapsbelasting. In het Belastingplan 2019 was aangekondigd dat met ingang van 1 januari 2019 onroerende zaken in eigen gebruik, niet verder afgeschreven mochten worden dan tot 100% van de WOZ-waarde in de vennootschapsbelasting. Thans is dat nog tot 50% van de WOZ-waarde.

Ter verzachting is opgenomen, dat panden die voor 1 januari 2019 door belastingplichtige in gebruik zijn genomen en hierop nog geen drie jaar is afgeschreven, de belastingplichtige alsnog drie jaar mag afschrijven volgens het oude regime (tot maximaal 50% van WOZ-waarde).


terug